Veelgestelde vragen
Veelgestelde vragen - ondersteuning voor gemeenten
Hier speelt een aantal overwegingen een rol:
In de beëindigingsregelingen krijgt de agrariër die stopt, subsidie voor de onomkeerbare beëindiging van de productie en productiecapaciteit op zijn veehouderijlocatie. Deze subsidie moet voldoen aan de Europese steunkaders voor sluiting van productiecapaciteit.
- Het EU-steunkader voor sluiting van productiecapaciteit biedt de mogelijkheid om landbouwgrond op te nemen in subsidieregelingen voor beëindiging. Hieraan is echter de voorwaarde verbonden dat deze grond uit productie wordt genomen en binnen twee jaar wordt omgezet in bos of natuur. Die situatie moet vervolgens tenminste twintig jaar in stand worden gehouden.
Dit zou betekenen dat de gronden die met deze regelingen uit productie genomen worden, niet beschikbaar zijn voor bijvoorbeeld extensivering of natuurinclusieve vormen van landbouw. - Verder zal opname van landbouwgrond in beëindigingsregelingen een groot beslag leggen op het budget van een regeling, waardoor minder veehouders in aanmerking kunnen komen voor een subsidie voor beëindiging van de veehouderijlocatie.
Voor veel veehouders is landbouwgrond niet alleen van belang als bron van inkomsten, nu en in de toekomst. Vaak maakt landbouwgrond al generaties lang onderdeel uit van het bedrijf. De verplichting om alle landbouwgrond die tot het bedrijf behoren voor langere tijd om te zetten in bos of natuur kan voor veel veehouders doorslaggevend zijn in hun besluit of ze deelnemen aan een beëindigingsregeling of niet. Daarnaast is voor veehouders ook de mogelijkheid voor het starten van een nieuwe activiteit op de locatie randvoorwaardelijk voor deelname aan de regeling en dus voor sluiting van de veehouderijlocatie.
Het is mogelijk om door middel van een kwalitatieve verplichting (een privaatrechtelijke overeenkomst) aan een selecte groep gebruikers, bijvoorbeeld deelnemers aan een beëindigingsregeling, beperkingen te stellen ten aanzien van het grondgebruik. Bij de Lbv-regelingen wordt dit reeds toegepast: de deelnemende ondernemers gaan door het ondertekenen van de modelovereenkomst de verplichting aan om uiterlijk ten tijde van de subsidievaststelling een notariële akte in het Kadaster te laten inschrijven. Met de kwalitatieve verplichting in de notariële akte verbindt de ondernemer zich om de locatie niet (langer) te gebruiken voor het houden van landbouwhuisdieren. Het kwalitatieve aspect betekent dat de verplichting aan het registergoed (de grond) verbonden wordt en dat de verplichting dus overgaat op de toekomstige eigenaren of gebruikers. Echter, het verbinden van beperkende voorwaarden aan het gebruik van landbouwgrond voor deelnemers aan beëindigingsregelingen, is geen logische keuze. Veehouders die gebruik willen maken van één van de (beëindigings)regelingen, worden dan geconfronteerd met beperkende regels op landbouwkundig gebruik die niet ook gelden voor andere vergelijkbare gronden. Dit zou deelname aan één van de (beëindigings)regelingen onaantrekkelijk maken, met veel minder deelnemers tot gevolg. Dat zou weer tot veel minder stikstofreductie leiden.
Het eventueel instellen van beperkende regels aan het gebruik van alle grond in bepaalde gebieden (bijvoorbeeld in overgangszones rondom stikstofgevoelige natuurgebieden), is vanuit de Omgevingswet een rol die primair bij gemeenten ligt (toekenning van functies aan locaties). Het uitgangspunt in de Omgevingswet is immers decentraal, tenzij (subsidiariteit). Gezien de samenhang met taken en bevoegdheden van provincies op het gebied van natuurbescherming en de gebiedsspecifieke afwegingen die daarbij aan de orde zijn, kan een overweging zijn beperkende regels door de provincie te laten stellen. Provincies, of het Rijk kunnen immers via o.a. instructies regels voor bepaalde gebieden opstellen (instructieregels), die bijvoorbeeld getrapt door provincies in de provinciale (omgevings)verordening en vervolgens door gemeenten in het omgevingsplan moeten worden opgenomen. Met het stellen van regels aan het gebruik van gronden kan voorkomen worden dat – na beëindiging van de veehouderij – de gronden op een wijze worden gebruikt die schadelijk is voor natuur, milieu, water en/of gezondheid.
Wie welke regels kan stellen, wordt toegelicht in het Informatiedocument Veranderend Grondgebruik. Deze is vanaf eind mei te vinden op Ondersteuning voor gemeenten.
Eén van de vereisten van onder andere de vrijwillige beëindigingregelingen en de verplaatsingsregeling is dat de gemeente het omgevingsplan wijzigt waarbij de functie veehouderij en/of het houden van landbouwhuisdieren niet meer mogelijk is. Het moet dus planologisch worden uitgesloten om op de betreffende locatie een (intensieve) veehouderij met landbouwhuisdieren te exploiteren.
Voor de regeling is het vereist dat de ondernemer het verzoek tot ‘wegbestemmen’ indient bij de gemeente en dat de gemeente schriftelijk aan de ondernemer bevestigt dat dit verzoek in behandeling is genomen. Het omgevingsplan dient vervolgens (op termijn) gewijzigd te worden.
De procedure voor deze omgevingsplanwijziging omvat participatie, terinzagelegging en vaststelling door de gemeenteraad. STOP/TPOD en TAM-IMRO zijn hierbij de standaarden voor de digitale verwerking en uitwisseling van de informatie.
Kijk voor meer informatie naar bijlage 1 van het document Werkinstructie: Wijzigen Omgevingsplan voor gemeenten. De laatste update was in September 2024.
*1) ‘Wegbestemmen’ wordt in de Omgevingswet niet meer gebruikt. Voor de duidelijkheid hebben we het bij deze specifieke vraag toch nog gebruikt.
Voor de regeling is het cruciaal dat de ondernemer het verzoek tot ‘wegbestemmen’ indient en dat de gemeente schriftelijk aan de ondernemer bevestigt dat dit verzoek in behandeling is genomen. Het feitelijk wijzigen van het omgevingsplan kan op een later moment plaatsvinden, en kan via een veegplan.
Een veegplan kan tot een versnelling van het proces leiden. Dit komt doordat er maar 1 inspraakprocedure georganiseerd hoeft te worden en de gemeenteraad maar 1 keer over de bundel hoeft te besluiten. Als er bezwaren verwacht worden tegen één of meer van de wijzigingen, dan is het níet te adviseren om deze wijzigingen te bundelen in 1 procedure. Het goed plannen van de inspraakprocedure en de besluitvorming door de gemeenteraad - in overleg met de griffie - draagt bij aan het versnellen van het proces.
Naast het ‘wegbestemmen’ van de veehouderijfunctie, kan het zijn dat een ondernemer een verzoek indient voor een nieuwe/andere activiteit. Deze nieuwe/andere activiteit is mogelijk via een BOPA , echter dit wijzigt het omgevingsplan nog niet. De gemeente dient deze wijziging na maximaal 5 jaar in het omgevingsplan te verwerken.
Kijk voor meer informatie naar Bijlage 1 van de Handreiking VNG Beëindigingsregelingen veehouderij en Aanpak Piekbelasting: Werkinstructie: Wijzigen Omgevingsplan voor gemeenten. Deze is voor het laatst bijgewerkt in September 2024.
De termijnen van de Lbv-(plus) regelingen zijn per september 2024 enigszins aangepast. De belangrijkste wijzigingen vindt u in de staatscourant van 30 september 2024 Staatscourant 2024, 31554.
Landbouwhuisdieren worden gedefinieerd als zoogdieren of vogels die worden gehouden voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren, evenals paarden of pony’s voor fokdoeleinden. Als een ondernemer mee doet aan één van de beëindigingsregelingen, is het verplicht om alle landbouwhuisdieren op deelnemende locaties af te voeren. Als een ondernemer voor de nieuwe functie hobbymatig (particulier) dieren wil houden, dan is het aan de provincie en/of gemeente om te bepalen wat de ondernemer aan landbouwhuisdieren mag houden. Een richtlijn hiervoor kunnen de aantallen zijn uit het Besluit Activiteiten Leefomgeving (artikel 3.200, tweede lid), maar het bevoegde gezag kan hiervan afwijken in haar eigen beleid.
Er geldt een locatieverbod en een doorstartverbod voor de tekenbevoegden van een veehouderij als gebruik is gemaakt van de Lbv(plus) regeling. Als een jonge agrariër niet onder het doorstartverbod wil vallen voor de diersoort waarmee deelgenomen gaat worden aan de regeling, zal hij of zij eerst uit de maatschap met de ouders moeten stappen. Vervolgens kan de jonge ondernemer op zoek gaan naar mogelijkheden voor een veehouderij op een andere daarvoor bestemde locatie.
Bekijk voor meer informatie over de verschillende regelingenverwijzen de website van RVO.